Verloren schaap

De keuterboer uit Besse is, zoals altijd, voor dag en dauw wakker. Hij zit op zijn bed en haalt zijn hand door de rossige krullen op zijn hoofd. Zijn vrouw slaapt nog. Hij kijkt door het slaapkamerraam naar buiten: bewolkt. Het is november en er hangt regen in de lucht. Hij kijkt naar zijn land beneden hem, naar zijn kippen. Die zijn er gelukkig nog, meneer de Vos heeft vannacht ergens anders zijn maaltje bij elkaar geritseld. Bij de schaapskooi scharellen drie schapen al wat in de rondte, hij ziet dat het hek van de kooi open is. Straks even dicht doen, denkt hij.

Als hij even later beneden in de keuken koffie zet en naar buiten kijkt, ziet hij dat de schaapskooi leeg is: alle drie de schapen hebben het hazenpad gekozen. Merde, denkt hij. Eén van de schapen is een logeetje van een boer uit de buurt. Het beestje was nog te jong om bij de volwassen ram van de boer te staan en mocht daarom een paar maanden bij de twee oudere damesschapen van de keuterboer logeren.

‘Bonnebonnebonnebonne, Bellebellebellebelle’, roept de keuterboer bij de lege schaapskooi.

De schapen reageren altijd als hij ze roept, maar vandaag geven ze geen sjoege. Hij speurt het hele weiland af, ziet een konijn haastig terug zijn holletje inschieten, maar kan geen schaap ontdekken. Hij stapt in zijn witte busje, de hond springt op de stoel naast hem, en al rijdend kamt hij de omgeving uit. Op verschillende plekken roept hij: ‘Bonnebonnebonnebonne, Bellebellebellebelle’, de hond doet ook zijn best en blaft mee met de baas.

De avond valt. De keuterboer belt de boer van het logeerschaap over de actuele stand van zaken: geen enkel schaap teruggevonden. Hij wil zich, net als zijn vrouw, nog niet neerleggen bij het idee dat ze hun schapen misschien voorgoed kwijt zijn. Ze troosten zich met de gedachte dat er in de omgeving genoeg te eten is voor de drie dieren. Het is inmiddels gaan regenen, hopelijk zijn ze bij elkaar gebleven en hebben ze een beschutte plek gevonden voor de nacht.

De volgende dag belt een buurman.

‘Volgens mij lopen er twee schapen van jou op mijn land’, zegt hij.

De schapen van de keuterboer zijn makkelijk te herkennen aan de oranje vlekken in hun vacht, veroorzaakt door de kleigrond bij de schaapskooi. Gelukkig is een van de twee teruggevonden schapen het logeetje. De keuterboer haalt de dames op, zet ze weer op zijn land en doet het hek goed dicht.

Belle, het derde schaap, is nog steeds in geen velden of wegen te bekennen. In de dagen die volgen, roept de keuterboer iedere ochtend ‘Bellebellebellebelle’, maar het schaap laat zich niet zien.

Het regent zeven dagen aan een stuk en nog steeds is er geen teken van leven van het verloren schaap. De keuterboer en zijn vrouw vrezen het ergste voor Belle en denken liever niet aan wat het arme schaap allemaal overkomen kan zijn.

Op een middag horen ze getoeter op het erf. Een bevriende boer heeft Belle zien lopen, nota bene op de heuvel boven het terrein van de keuterboer: ze is dus in de buurt. Maar als de keuterboer de heuvel oprijdt en haar roept, is de vogel alweer gevlogen.

Er zijn twee weken verstreken sinds de schapen de kuierlatten namen.

Zoals gewoonlijk is de keuterboer weer vroeg wakker. Hij zit op bed, haalt zijn hand door zijn rossige krullen en kijkt naar buiten: blauwe lucht. Zij vrouw slaapt nog. Hij kijkt of zijn kippen er nog zijn en of het hek van de schaapskooi nog steeds dicht is. Als hij beneden koffie zet, ziet hij uit zijn ooghoek iets wits weglopen op de binnenplaats.

Vast de kat, denkt hij.

Hij neemt een slok koffie, kijkt naar buiten en staat dan oog in oog met een schaap. Het is Belle. Die staat, na bijna veertien dagen non-stop regen, met een schoongewassen, stralend witte vacht op de binnenplaats. Ze duwt met haar snuit tegen het glas van de terrasdeur en kijkt de keuterboer aan alsof ze wil zeggen: zeg, ik ben weer thuis, doe jij het hek even open?