Rondje

Rondje

‘Waar ga je naartoe?’, vraagt Ed.

‘Ik doe een rondje langs het huis van M.’, zeg ik.

Alsof ik op safari ga, zo zie ik eruit. Mijn haar opgestoken, T-shirt met lange mouwen op een beige korte broek, lelijke dikke beige sokken en nog lelijkere wandelschoenen. Maar ze lopen heerlijk en ze zijn gemaakt voor wat ik ga doen: een ochtendwandeling maken.

Als ik het dorp uitloop en een smal weggetje naar beneden neem, komt een man op me af lopen. Hij heeft een hoedje op en wandelt met een stok. Het is N. Hij woont ook in het dorp en is net als ik een ochtendwandelaar. Ik zwaai en ik zie hem op zijn horloge kijken.

‘Ja’, roep ik naar hem, ‘ik weet het, ik ben laat.’

Ik moest nog honderd dingen doen en heb me op het allerlaatste moment omgekleed omdat ik dacht dat het koud was. We wisselen wat nieuwtjes uit. Hij beschrijft de route die hij net heeft gelopen en dat is precies het rondje dat ik ga doen. En met een bonne journeé vervolgen we allebei onze weg.

Ik klim stijl omhoog naar wat Ed en ik het mooiste huis – op dat van ons na natuurlijk – van het dorp vinden. Het staat boven op de heuvel tegenover het dorp en heeft aan alle kanten een geweldig uitzicht. Langs alle buitenmuren van de tuin groeit hoge lavendel die nu, in augustus, al wat grijs begint te worden. Eén keer heb ik een vrouw met kinderen buiten op het terras zien zitten, verder heb ik er nog nooit iemand gezien. Ik vervolg mijn klim en ga richting het bos.

In dat bos staat een onbewoond achthoekig huis. Het is uit knaloranje klei opgetrokken en zolang ik hier al wandel, vijf jaar, zijn ze er aan het bouwen.

Altijd staan er bestelwagentjes en bouwapparaten, maar zelden is er iemand te zien. Dat is vandaag wel anders. Al vanuit de verte zie ik personenauto’s staan en als ik dichterbij kom zie ik dat er een stuk of zes, zeven tentjes tussen de bouwmaterialen op het gras staan. Vrienden die komen helpen? Ik zeg bonjour tegen iemand die net uit zijn tent komt kruipen en vervolg mijn route.

Het is warmer dan ik dacht. Waarom heb ik in godsnaam een T-shirt met lange mouwen aan? Ik loop op een open schuur af waar hout netjes opgestapeld ligt en allerlei gereedschap aan een muur hangt. Om de hoek bij de schuur word ik tegemoet geblaft door twee grote honden. Eén levensgroot zwart-wit exemplaar en een middelgrote bruine langharige. De laatste blaft een beetje lui vanuit de berm, de grote komt blaffend op me af gerend. Daar houd ik niet van. Ik doe een ‘Cesar Millan’: ik loop als een alfamannetje, maak bijna geen oogcontact en zeg met mijn zwaarste stem:

‘Houd eens op met dat geblaf!’

De baas roept verontschuldigend zijn honden tot de orde. Ik bedank en loop door.

Ik passeer een groot, prachtig glooiend weiland waar een paar witte wolken boven hangen. In het midden staan een paar grote bomen bij elkaar en vanaf daar loopt een rechte streep met lage begroeiing door het weiland. Achter die groene strook stroomt water.

Ik hoor het water eerder dan dat ik het zie. Het is één van de zeven natuurlijke bronnen in deze omgeving. Even later passeer ik de bron waar ijskoud helder water uitstroomt.

Ik loop langs een rotsachtige helling waar ik vaak dierengeritsel hoor en passeer een heuvel. Ik ben op weg naar de grote wei waar altijd dikke, bruine koeien staan. Maar die zie ik vandaag niet. Het is augustus, misschien zijn ze op vakantie? Even later zie ik ze met z’n allen in de schaduw van een bosje staan. Zie je wel, zij vinden het ook warm.

Verderop ligt een hameau waar een hond met wedstrijdneus woont want hij blaft al voordat ik in de buurt ben. Hij is echt op vakantie, want het blijft vandaag stil. Ik passeer een potager waar het rij na rij volstaat met tomaten. Groot, klein, rood, groen, langwerpig, sappig, het water loopt me in de mond. Ik loop verder naar het huis van M. Dat huis is helemaal niet van vriend M. maar hij zocht een huis in de Dordogne en dit huis voldeed volgens Ed en mij helemaal aan zijn wensen. Jammer genoeg stond het niet te koop maar sindsdien heet het toch ‘het huis van M.’. Er is niemand thuis, de luiken zijn dicht en tussen de struiken door zie ik dat het zwembad is afgedekt.

Ik wandel voorbij de oude wasplaats die aan de andere kant van het weiland met de bron ligt en loop door de Bob-Ross-varensstraat. Varens van bijna lichtgevend lichtgroen tot diep donkergroen, meterslang sieren ze de kant van de weg. Er staat een verkeersbord met een overstekende jongen en een klein meisje. Iemand heeft de jongen ogen en een lach gegeven, het kleine meisje heeft een bloemetje op haar jurkje gekregen. Ik ben in de buurt van de bushalte waar de schoolkinderen over een paar weken weer opgepikt worden.

De postbode rijdt me tegemoet, we zwaaien. Nu begint het laatste gedeelte van mijn wandeling. Ik volg een lange weg die langzaam omhoog kringelt. Vals plat, met de nadruk op vals. Inmiddels heb ik het bloedheet en denken alle vliegende insecten dat ik, vanwege mijn blonde haar misschien, een wandelende zonnebloem ben, want ze willen allemaal in mijn oor, mijn neus, mijn haar of, nog leuker, achter mijn bril kruipen.

Boven aangekomen zie ik ons dorp liggen en daal af. Zoals altijd na een wandeling is mijn hoofd leeg en voel ik me heerlijk. Als ik straks in Amsterdam op een doodsaaie loopband sta, speel ik deze hele film in mijn hoofd nog een keertje af. Maar nu geniet ik nog van het hier en nu.

Morgen weer een ander rondje.