Oude vandalen

Oude vandalen

Het is laat in de avond. Het is een warme dag geweest en ik zit met een glas wijn nog wat na te genieten op ons terras. In de volmaakte stilte, op het hysterisch gezoem van een verdwaalde bromvlieg na, hoor ik opeens flink glasgerinkel.

Mijn eerste gedachte: iemand gooit wat in de glasbak.

Mijn tweede gedachte: we hebben geen glasbak in dit dorp.

Derde gedachte: kwajongens.

Maar wacht eens even, die hebben we hier ook niet.

De avond erop zitten Ed en ik nog laat op het terras te scrabbelen. Kletterkebeng! Glasgerinkel.

‘Hé!’, schreeuwt Ed, die blijkbaar direct naar mijn derde gedachte gaat: kwajongens.

‘Heu!’, schreeuwt iemand terug die niet echt als een puber klinkt. Daarna blijft het stil.

Glasgerinkel van die omvang kan maar van één plek komen: dat zijn de ramen van de oude, vervallen garage die beneden in het dorp staat. Grenzend aan een hoek van onze tuin. De eigenaar van de garage is monsieur B., bij Ed en mij beter bekend als ‘de schurk’. Monsieur B. is een ouwe taaie van bijna negentig die in onmin leeft met de burgemeester en die al zijn panden in het dorp, waaronder de niet meer dienstdoende oude garage, opzettelijk laat verloederen. En niet alleen de garage maar ook zijn prachtige, mosterdgele Mercedes uit de jaren ’70 staat er te verstoffen. In de werkruimte naast de Mercedes staan zo’n honderdvijftig uitlaten te wachten op niet bestaande klanten. De ramen in de stalen garagedeuren zijn al verschillende keren ingegooid, her en der zitten nog gevaarlijk grote stukken met scherpe randen.

Het verval van de oude garage zet kwaad bloed bij de dorpelingen. Sinds het dorp nieuwe straten en stoepen heeft, steekt het verwaarloosde pand nogal af. En er zal wel meer oud zeer tussen de garagist en de dorpelingen zitten waar wij geen weet van hebben.

De volgende avond zie ik monsieur G. voorbij wandelen. Dat wil zeggen: ik herken zijn stem want vanaf het terras kan ik de weg niet zien. Dat ik monsieur G. hoor kletsen, doet me goed. Hij is vorige zomer weduwnaar geworden maar we hebben hem nog nooit zo vaak in het dorp gezien als deze zomer. Meestal is hij voor of rond zijn huis te vinden maar nu is hij dus het plein overgestoken om naar de andere kant van het dorp te lopen. Ik hoor hem praten met een andere man op leeftijd. Even voorbij het verkeersbord (Saint Pompon die kant op) blijven ze staan en leunen ze tegen de houten vangrail. Ze praten met elkaar. Over ditjes en datjes maar zo nu en dan gaat het volume omlaag, ze roddelen blijkbaar over iemand of ze wisselen gevoelige informatie met elkaar uit.

Na een kwartiertje lopen ze, klikkend met hun wandelstokken op het asfalt, weer terug het dorp in.

De avond daarna hoor ik weer glasgerinkel. En direct daarna ritmisch klikken van wandelstokken en opgewekt geklets van twee oude mannen. Het zal toch niet?

Weer een avond later.

Ed en ik zitten op het terras, te scrabbelen, als we weer glasgerinkel horen. We lopen samen naar de rand van de tuin en zien van bovenaf twee witte zomer-hoeden met donkere bies voorbijlopen: Monsieur G. en zijn ami. Kletsend en tikkend met de stok.

Bonsoir, vous deux’, begint Ed.

Monsieur G. draait verrast zijn hoofd omhoog richting onze tuin.

Bonsoir, messieur dame’, antwoord hij opgewekt, zich van geen kwaad bewust, ‘wat een heerlijke avond voor een wandeling, nietwaar?’

De twee hoeden zwijgen in alle talen over het glasgerinkel van een paar seconden ervoor. Wij ook. Na een paar minuten nemen we afscheid van elkaar.

‘Stelletje oude…’ zegt Ed.

‘Van dagen’, vul ik aan.

‘Nee. Stelletje oude vandalen’, glimlacht Ed.

Vanochtend liep ik langs de oude garage. Ik schat zo in dat de klus met nog een wandeling of vier, vijf wel geklaard is. Dan heeft de schurk geen ramen meer in zijn garagedeuren zitten. Opgeruimd staat netjes.