Hij

Hij

Hij lijkt te zijn weggelopen uit een klassieke Louis de Funès-film. Open gezicht, ronde blozende wangen, prachtige grote donkere ogen en altijd een vrolijke lach. Hij is kaal dus zit er op frisse dagen een versleten alpinopet op het olijke hoofd.

Hij is uit te tekenen in zijn slobberende donkerblauwe Adidas trainingsbroek, bordeauxrode trui met ritsje en blauwe bootschoenen met een streepje dat ooit wit was. Hij loopt niet, hij schuifelt, licht voorover gebogen, stram. In de hand een grote gieter want hij is op weg naar de pomp op het pleintje om water te halen voor zijn rozen.

De gieter is tegelijkertijd een excuus want eigenlijk is hij uit op een praatje. Over het weer. Het dorp. De onbekende auto die op het pleintje geparkeerd staat. De president van Frankrijk. Het nieuws van de dag of de gezondheid van ons of die van hemzelf. Hij is altijd opgewekt, klaagt nooit. Altijd geïnteresseerd. En soms ongewild grappig.

‘Bevalt het u hier in de Dordogne, madame?’, vroeg hij ooit aan Ed’s broer met lang haar.

Zo nu en dan is hij een beetje de weg kwijt. Dan vertelt hij opgetogen dat het vandaag een drukke dag was in de winkel en dat de laatste klanten net weg zijn. Hij woont in de voormalige winkel die hij jarenlang met zijn vrouw bestierde. Aan de buitenkant van hun huis zit nog steeds de houten lambrisering met in het midden de grote winkeldeur. Met een beetje fantasie zie ik zo de klanten in de rij staan voor een dagelijks boodschapje. En voor een praatje met hem en haar.

Hij heeft geen tuin. De gieter is voor de lichtroze rozen in het kleine perkje naast de voormalige winkel. En voor de oleander in de pot tegenover het perkje. Elke winter wordt deze zorgvuldig naar binnen gehaald vanwege eventuele vorst. Hij pompt de gieter vol en schuifelt houterig terug naar het huis. Zij geeft vanuit het raam op luide toon aanwijzingen waar de gieter geleegd moet worden.

Een paar weken geleden hoorde ik hem meerdere keren hard om zijn vrouw roepen. Op een klaaglijke toon. Terwijl ik op zijn geroep afloop, zie ik hem plat op zijn rug op de stoep voor zijn houthok liggen. Ik check zijn achterhoofd. Geen bloed. Een paar houtblokken liggen verspreid om hem heen. Ed en ik helpen hem voorzichtig overeind en brengen hem en het hout naar binnen waar zijn vrouw een grote televisie op standje-veel-te-hard had staan. Hij had nog een uur kunnen roepen, ze had hem nooit gehoord. Ondertussen informeert hij opgewekt naar ónze gezondheid.

‘Hij valt steeds vaker’, zegt zijn vrouw met een zorgelijk gezicht maar ook zichtbaar geïrriteerd.

Hij is eigenwijs, hij wil niet met een stok lopen. En als hij valt, is hij te stram om de val op te vangen.

‘De dokter had hem vijftien jaar geleden nog maar tien jaar te leven gegeven’, zegt zij.

We hebben hem dus in zijn reservetijd leren kennen. Maar ach, hij probeert, net als wij, gewoon van het hier en nu te genieten en dat gaat soms met vallen en opstaan.

C’est la vie, hein?