Fik

Fik

Het is laat in de avond, de schemering heeft plaats gemaakt voor een diep donkerblauwe hemel. Het geanimeerde gesprek met onze vrienden op het terras is langzaamaan veranderd, er vallen steeds meer stiltes, ieders aandacht is volledig op het vuur gericht.

De hittegolf van vorige week is voorbij. Omdat het deze avond fris is én omdat ik een pyromaan ben, heb ik een vuur gemaakt. Een fik. Een grote forse fik in onze buitenhaard. De vrienden schuiven met hun stoelen richting buitenhaard. Ik schenk de glazen nog eens vol en zo nu en dan pookt iemand even onder een houtblok of gooit er een nieuw stuk hout op. Het gesprek gaat nu over het vuur, het hout, de geur, de rook en de warmte. Boven ons hoofd heeft iemand duizenden sterren opgehangen.

De voordelen van een huis in Frankrijk leken mij ooit oneindig: altijd wijn, wijn en nog eens wijn, lekker eten, prachtige natuur, de was aan de lijn en natuurlijk mooi weer. In de praktijk is er echter nog één ding dat ik super-geweldig-fantastisch vind. Namelijk dat ik iets kan doen dat ik als stadskind nooit mocht: een vuurtje stoken, een fik maken, de hens erin zetten. Heerlijk.

Als er een vuurtje gemaakt moet worden hebben Ed en ik evenveel testosteron.

‘Ik maak het vuur wel even voor je aan’, zegt Ed.

‘Nee, dat doe ik zelf wel.’

‘Laat mij nou maar…’

‘Neehee!!’

Qua pyromaan zijn we ook behoorlijk aan elkaar gewaagd. En pyromanen komen in Frankrijk gelukkig ruimschoots aan hun trekken want gedurende het hele jaar is er altijd wel een goede reden om ergens de fik in te zetten.

‘Hé, daar loopt ’t sprokkelvrouwtje’, roept Ed, als ik weer eens met een dode tak door onze tuin loop te sjouwen.

Onze bomen zijn groot en zo oud dat er altijd wel iets onder ligt waar een vuurtje mee aangemaakt kan worden. Alles spaar ik op. Als de bomen in de winter geknot worden laten we de uitlopers in de schuur drogen en zagen die daarna in hapklare brokken. Die zijn weer goed voor weken lekkere buitenbrandjes.

Zelfs als de mussen van het dak vallen, hebben we nog steeds reden voor een fik. Die maken we in de incinérateur, een soort metalen prullenbak op pootjes met onderaan in de zijkant gaten waardoor het vuur constant zuurstof krijgt. Als de door mij zorgvuldig opgespaarde berg tuinafval knisperend droog is gooien we dat overdag – want dat is hier usance – met bakken tegelijk in de incinérateur.

Er zit een deksel met een schoorsteen op de incinérateur want droog groen veroorzaakt takkeveel, soms ook stinkende, rook. Als kleine kinderen staan we te giechelen over de enorme dikke rookwolken die we produceren. En alsof de duvel er mee speelt, gaan de rook en de stank nooit richting ons huis maar altijd over de muur naar de buren. Dus gebruiken we de incinérateur alleen als zij er niet zijn. Oké, meestal.

De fik van deze week zal zeker niet de laatste zijn, want hoe koud of warm het ook is, gek genoeg zit er onder onze vrienden of gasten ook altijd wel een amateur pyromaan. Dus ik sprokkel voort.