De tandarts

‘Shit, antibiotica, dat betekent dus dat ik zes dagen niet mag drinken,’ zegt Ed tegen mij, met lichte paniek in zijn ogen.

Een paar minuten eerder.

Twee vingers toetsen woest de informatie in die we haar net hebben gegeven. Het toetsenbord heeft het zwaar. Ik kijk naar haar; een vrouw met een rond gezicht, een lekker kleurtje, grote bruine ogen en een vrolijk lilakleurig jasje. Ze heeft gewoon een hekel aan intakes, denk ik, straks is ze vast heel geduldig met Ed. Het formulier over zijn medische achtergrond dat hij in de wachtkamer al heeft ingevuld, wordt nog eens vluchtig doorgenomen en afgevinkt. Ze sommeert Ed naar de behandelkamer – woef! – en heeft nog steeds niet naar zijn klacht geïnformeerd.

Ed had kiespijn. Kiespijn die al drie dagen en nachten duurde.

In Amsterdam hebben we tandenfee M., de aller-aller-allerliefste tandarts van de hele wereld. Dat is nogal een uitspraak, maar ik ga graag met iedereen de strijd aan die het tegendeel durft te beweren. Ze is niet alleen professioneel, maar ook nog eens leuk om te zien, vriendelijk, lief, grappig, extreem betrokken en super-super-geduldig. Als ze een gaatje in je tand of kies gaat vullen, neemt ze het hele proces uitgebreid met je door. Dat gaat, in het kort, ongeveer zo:

‘Ik ga je heel voorzichtig verdoven met een klein prikje, dan wachten we even tot de verdoving zijn werk doet, als ik halverwege ben stop ik om te checken of het nog gaat, zeg me als het pijn doet, hoe voelt het, trek je het nog, jongens, wat wordt het mooi, zal ik nog een leuk verhaal vertellen, hoppetee je bent klaar, viel mee, hè?’

Maar we zijn niet in Nederland, we zijn in Frankrijk. Vriendin H. stelde haar eigen tandarts voor. Die belden we, maar daar nam niemand op en Ed wilde zo snel mogelijk van zijn pijn af. Toen maar gezocht op ‘redelijk dichtbij’. We vinden ene madame P.

‘Misschien zijn alle vrouwelijke tandartsen wel tandenfeeën’, hoopt Ed.

Ze zit op vijfentwintig minuten rijden afstand en wonder boven wonder mag hij nog diezelfde ochtend langskomen.

Dwars door de stad waar madame P. met haar praktijk zit, loopt een smalle, spuuglelijke straat waar iedereen, die de stad in of uit wil, doorheen moet. Je kan aan de lege etalages zien dat er vroeger heel wat winkels zaten, maar alles wat er nu nog open is, heeft opheffingsuitverkoop of is keidood. Ik heb er nog nooit iemand een pand binnen zien gaan. De huizen in de straat zijn hoog en je kunt de dieseldamp van alle voorbijrazende auto’s bijna zien hangen. Enfin, in die straat zit de praktijk van madame P.

Het wachtende stel voor ons wordt door een uiterst vriendelijke assistente met z’n tweetjes naar binnen geroepen. Zij zijn vrij snel klaar, de vrouw zegt ons gedag maar hij, vast de patiënt, wil zo snel mogelijk weg. Daarna mogen wij naar binnen.

Ze lijkt op de moeder van een jeugdvriendin van mij, denk ik, als ik dentiste madame P. achter haar bureau zie zitten. En die moeder was een schat. Nou, dat is madame P. niet. Ze vindt het maar raar dat we haar een hand willen geven – do not touch the hands of the master – en lijkt verrast, zelfs een beetje teleurgesteld, als we geen Fransen maar ‘toeristen’ blijken te zijn. Ik zie haar met een opgetrokken wenkbrauw naar de assistente kijken, maar die lijkt zich van geen kwaad bewust.

‘Mmm, dan wilt u dit bezoek zeker declareren bij uw verzekering?’, vraagt ze licht geërgerd. Ze begint met het invoeren van Ed zijn gegevens in haar computer. Met twee vingers…

Door het raam van de behandelkamerdeur zie ik Ed op de stoel liggen. De assistente is wat aan het rommelen in een la van een paars hoogglans keukenblok. Ed doet liggend zijn verhaal en er wordt een foto gemaakt. Het lila jasje bekijkt in haar eentje de foto, Ed moet gewoon blijven liggen en zijn mond open houden. Terwijl lila jasje vertelt wat er volgens haar aan de hand is, heeft ze al een spuit in haar hand… en tjakka! die gaat er bij Ed zonder waarschuwing in. Daarna glijdt ze op haar lila zadelkruk-op-wieltjes richting de boor. Omdat zij blijkbaar, net als ik, het geluid van een boor niet prettig vindt, zet ze een koptelefoon op. Hoppa, daar gaat ze aan de slag: bouwvakker-stijl! Pauvre Ed.

Na een paar minuten is ze klaar met het dril- en metselwerk en neemt ze weer plaats achter haar bureau. Ze schrijft wat pijnstillers voor, natuurlijk meervoud, want de Fransen zijn dol op pillen slikken.

En dan is ze eindelijk zover. Ze laat met enige tegenzin op de computer, die ze iets meer naar zichzelf dan naar ons draait, de foto van Ed zijn kies zien en legt in rap tempo uit wat er volgens haar aan de hand is: het is erg, het is vreselijk en met eventueel heel veel pijn in de toekomst. Ze neemt ook niet de moeite om haar tandartsjargon te versimpelen; we vangen iets van een résection apicale op en daarom krijgt Ed naast de pijnstillers ook nog antibiotica voorgeschreven.

Vijftien minuten duurde het hele bezoek; we staan ietwat beduusd, weer buiten in de stinkende straat. Ed is een oude amalgaamvulling kwijt en een nogal grote witte noodvulling rijker. We gaan direct op weg naar de pharmacie.

‘Wel jammer van die ene fles Saint Chinian, die jij nu niet kan drinken vanwege de antibiotica’, plaag ik Ed onderweg.

Tenminste, dat dacht ik. Want wat blijkt? Het is ongelooflijk maar waar, de lila kenau heeft pillen voorgeschreven waar je rustig een glas rood bij mag drinken. Of wit. Of allebei. Proost!