De hop

De hop

Het is volop zomer. Ik sta met mijn blote voeten op de warme stenen van ons terras en kijk tevreden naar de tuin. Ik adem diep in en laat langzaam mijn adem weer ontsnappen. Ik geniet. In mijn rechterooghoek zie ik iets oranjes fladderen en een seconde later zie ik in mijn linkerooghoek iets oranjes op het gras landen. Een flinke vogel met knaloranje veren op zijn kop en zwart-wit gestreepte vleugels staat op een paar meter afstand van mij op het gras. Hij draait met een korte ruk zijn kop met kraalogen in mijn richting. Met een opschepperig gebaar laat hij een grote oranje kuif met zwarte punten aan beide kanten van zijn hoofd als een waaier naar beneden zakken. Dus toch…

Rewind naar een paar maanden eerder.

Ed en ik kijken naar een Engelse detective die zich in een dorp afspeelt waar het altijd zomer is en waar altijd een inwoner of twee wordt vermoord. Deze keer is de moord vanwege een of andere exotische vogel die maar zelden wordt gespot. Afijn, aan het einde van de aflevering, als bijna de hele vogelclub het loodje heeft gelegd, zien we de bewuste vogel voor het eerst in beeld. Oranje, zebravleugels en met een hele grote gekke kuif.

Fast forward naar een paar weken daarna.

Ed is een weekje alleen in Frankrijk, om te kijken of het huis er nog staat of een andere ongelooflijk doorzichtige smoes om er een volle week te kunnen zijn, en belt me op een middag. We nemen alle nieuwtjes door en dan zegt Ed opeens:

‘Hé, er zit een grote oranje vogel met zebrastrepen en een kuif in onze tuin!’

‘Heb je bij de lunch gedronken, liefje?’, vraag ik.

‘Nee, ik ben serieus!’

De beschrijving die Ed geeft doet me denken aan een vogel met de stem van Adèle Bloemendaal die vroeger met Lowieke de Vos weleens een neut dronk in de kroeg van de Fabeltjeskrant. Hatsikidee! Ik kan me niet voorstellen dat er zoiets in onze tuin zit.

Als Ed weer in Amsterdam is laat hij mij op internet een foto van een vogel zien en zegt:

‘Dit is dus die vogel die ik in onze tuin zag, het is een hop. Dezelfde als uit die Engelse detective.’

‘Echt niet.’

‘Echt wel.’

‘Lijkt me sterk.’

Dus wel. De hop, want dat is hem dus, zit gewoon bij ons in de tuin en elk moment verwacht ik dat er een dikke Engelsman met een verrekijker dood uit een boom valt. Maar de hop en ik zijn alleen en we kijken elkaar recht in de ogen. Er gaat, voor mijn gevoel, een minuut voorbij voordat ik bedenk dat ik een foto moet maken om aan Ed te laten zien. Maar dan vliegt de hop tamelijk ongemakkelijk weg.

De dagen erna blijft hij, of zij, met partner terugkomen in onze tuin. Ze zijn door hun kleurenpracht en vliegtechniek niet te missen. De natuur heeft de hop dan wel met schitterende kleuren en een geweldige kuif uitgerust maar van opstijgen en landen hebben ze weinig kaas gegeten. Ze lijken een tikkie tipsy als ze opstijgen en ook het landen is verre van charmant.

De hop dus. En in het Engels hoopoe. In het Frans heet de vogel huppe fasciée, wat in mijn oren toch bijna klinkt als ‘hupsakee’ en dat is precies het woord dat in me opkomt als ik ze, na een korte aanloop, weer klunzig zie opstijgen. Toch mooi gevonden van die Fransen, n’est-ce pas?