Super Jardinier

Super Jardinier

Onze eerste tuinman in Campagnac-lès-Quercy was een natuurmens, hij tuinierde op gevoel. Wanneer hij het gras maaide, liet hij op eigen initiatief ‘eilandjes van bloemen’ staan omdat hij dat mooi vond. En het was ook superschattig: tussen het vers gemaaide gras waren er perkjes met madeliefjes, paardenbloemen of kleine paarse bloemetjes. Maar dat was natuurlijk wel onkruid dat op die manier lekker z’n gang kon gaan. En dat leverde na het maaien weer flinke dorre plekken op en het duurde nog jaren voordat het gras daar weer wilde groeien.

Hij wees ons op bloemen in de tuin waar we thee van konden maken. Of liet ons een blaadje proeven en gaf als tip om dat in een omelet te verwerken. Maar de namen van de meeste struiken en bomen kende hij niet. Ook de nogal uit zijn voegen groeiende heg, midden in de tuin en zo’n vijftien meter lang, wilde hij niet snoeien want het was nooit ‘de goede tijd van het jaar’. Maar, hij kon mooi zingen.

Onze tweede tuinman, tevens de kleinzoon van buurvrouw F., noemde zichzelf paysagiste. Ik herinner me onze eerste ontmoeting nog goed. Zijn rechteroog was helemaal rood door een gesprongen ader, in een mondhoek plakte een shaggie en bij de kennismakingszoenen rook ik de geur van zeven verschillende flessen rode wijn. Maar het feit dat hij de kleinzoon van F. was, gaf de doorslag: hij kon bij ons aan de slag. Hij maakte van de zo’n vijftien meter lange heg, blijkbaar was het toch ‘de goede tijd van het jaar’, een fantastisch, organisch gesnoeid kunstwerk en hij kwam regelmatig maaien. En deze paysagiste op de zitmaaier was een belevenis om naar te kijken. Meestal vroeg hij eerst om een stuk ijzerdaad om een moertje, rader, motor, dingetje te repareren aan de maaier, daarna hobbelde hij met veel lawaai, een brandend shaggie in de mondhoek, de rechterhand op het stuur en de jerrycan met benzine onder de linkerarm, over het gras.

De paysagiste besloot gelukkig om de drank te laten staan en werkte jaren naar tevredenheid in onze tuin. Alleen afspraken maken bleef lastig.

‘Ik kom volgende week maandag, dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag. In ieder geval in de ochtend.’

En dan kwam hij gerust twee weken later om kwart over een ’s middags aankakken. En elke klus werd standaard ingeleid met een:

Pfff, c’est tres difficile’.

En de tuin werd ook nooit opgeruimd na een klus, daar moest hij altijd nog een keer voor terugkomen. Op maandag, dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag. Maar toch.

Aan het begin van deze zomer rook ik een bekende geur toen ik hem gedag zoende. Vervolgens reageerde hij wekenlang niet meer op onze sms’jes, mails of telefoontjes. Om daarna op een avond straalbezopen te bellen en minutenlang te raaskallen tegen Ed.

Na weken radiostilte belde hij. Hij lag ‘geblesseerd’ in het ziekenhuis maar dat mochten we niet tegen zijn oma zeggen want dan zou ze maar schrikken.

Maar F. keek dwars door me heen toen ze vroeg of haar kleinzoon nog bij ons in de tuin had gewerkt.

‘Nee’, zei ik, ‘we hebben hem al een tijdje niet meer gezien’.

‘Waarom niet?’

Ik wilde niet tegen haar liegen.

‘Omdat ik denk dat het niet zo goed met hem gaat’.

Ze keek me aan. En schoot vol. Ze fluisterde.

‘Je mag dit aan niemand vertellen, dit moet entre nous blijven, maar hij drinkt weer.’

‘Dat denk ik ook’, zei ik. ‘En ik beloof u: dit is ons geheim’.

Nu had ik twee geheimen om voor me te houden.

Een paar dagen later dronken we een borrel bij onze buren. De buurman wees naar onze klimop die inmiddels over de dakgoot op het dak groeide.

‘Goed dat je het zegt’, zei Ed, ‘ik zal de tuinman eens bellen. Maar…’

‘…die drinkt toch weer?’, maakte de buurman de zin af.

Goed. Zo geheim zijn de geheimen in dit kleine dorp dus niet.

Via vriendin H. kregen we het nummer van E. die ons het nummer van J. gaf, zijn tuinman. Een jonge gast die flink aan de weg timmert en zelfs al een tweede man in dienst heeft. We maakten een afspraak voor zaterdag half twaalf.

‘Het zal mij benieuwen hoe laat ‘ie komt’, zei Ed.

Het is zaterdag, half twaalf.

‘Het is half twaalf, zegt Ed.

‘En? Geen J. te zien?’, roep ik vanuit de keuken.

‘Wel, hij staat voor de deur!’, roept Ed enthousiast.

We kijken elkaar aan en beginnen te lachen. Je kan veel zeggen van de Fransen maar op tijd komen of afspraken nakomen is niet waar ze per se om bekend staan.

We maken met J. een rondje door de tuin. Hij zal vrijdagochtend komen om de klus te klaren.

‘Ik heb het kwart over negen,’ zegt Ed op vrijdagochtend vanachter zijn bureau.

‘En ik zie nú een wit busje ons tuinpad oprijden’, zeg ik vanaf het terras.

We applaudisseren zonder dat J. ons kan zien.

De zitmaaier van J. heeft geen ijzerdraadje nodig en de opvangbak is zo groot, dat er met gemak twee zwijnen in kunnen rondscharrelen. De collega is al met de randjesmaaier in de weer. Er worden twee dode bomen omgezaagd en afgevoerd en de klimop krijgt een zomerse knipbeurt.

Tweeënhalf uur later ziet de tuin er impeccable uit. Een klus waar onze paysagiste gerust twee dagen, inclusief kreunen en steunen, over zou doen. Ik kan niet ophouden met naar onze opgeruimde, frisse tuin te kijken.

Wij zijn fan van J., onze nieuwe superjardinier. Maar natuurlijk hoop ik dat de kleinzoon van F. er snel weer bovenop komt en de fles kan laten staan. En dat hoop ik vooral voor zijn oma omdat zij er zo’n verdriet van heeft.