Schietpartij

Schietpartij

Bij ons in de buurt zijn geweerschoten net zo normaal als het kwetteren van een koolmees of het oehoe-oehoe van een oehoe. Gedurende vijf maanden per jaar wordt hier, in de Dordogne, door zo’n vijfentwintigduizend jagers gejaagd. Op gezette tijden en op specifiek wild. Om te mogen jagen moet je natuurlijk wel eerst een examen afleggen. Pas met een permis de chasse mag je gaan knallen.

En dat doen ze hier niet met een spiksplinternieuwe fourwheeldrive, een tweedjasje, een afritsbroek en een mal hoedje met een veer erop. Nee, de jagers staan hier vaak als een groepje hangboeren met een sjekkie in de mondhoek bij een oude verroeste pick-up. De geweren liggen achterin en door het knaloranje hesje en een nonchalant scheefstaand oranje petje weet iedereen dat deze boeren vandaag jagers zijn. Dat feloranje is trouwens om iedereen te waarschuwen dat ze trigger-happy zijn want er gaat weleens wat mis. Gemiddeld leggen Franse jagers per jaar zo’n veertig andere Franse jagers om.

Maar goed. De meeste jagers jagen omdat ze het leuk vinden maar ook om de wildstand in balans te houden. En dus schieten ze op alles wat fris en vrolijk met vier poten en een vacht door het bos huppelt. Ze doden genoeg om te verkopen, om zelf op te eten, in te vriezen en om uiteindelijk in hun eigen dorp een repas de chasse te verzorgen.

Op 8 mei, de dag waarop overal in Frankrijk de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog worden herdacht, stonden we met een bescheiden gezelschap op het plein bij het monument van de gevallen soldaat. Na het voorlezen van de namen van de dorpsgenoten die hun leven gaven in de oorlog en het zingen van de Marseillaise vertrokken we voor een aperitief naar de dorpszaal. Bam, half twaalf en het eerste wijntje van die dag was een feit.

Aansluitend werd het repas de chasse geserveerd in de Salle Socio-Culturel van het dorp.

‘Een perfecte nachtclub’, zegt onze Engelse overbuurvrouw en gepensioneerde jazzzangeres altijd.

Nou, dan moeten ze wel eerst eens wat aan de akoestiek doen want toen ruim honderd man een plek gevonden had was het een takkenherrie. De kannen wijn die werden binnengebracht zorgden voor nog meer feestvreugde, al snel zat iedereen gemoedelijk tegen elkaar te schreeuwen.

De tafelschikking verliep als vanzelf. De oude weduwen hadden elkaar al tijdens het aperitief gevonden en zaten met een paar nog intact zijnde oudere stellen natuurlijk aan tafel bij de burgemeester en zijn vrouw. Bevriende gezinnen zochten elkaar op en er was een tafel met alleen maar luidruchtige goedlachse mannen. Wij raakten aan de praat met
een stel Nederlanders die we nog niet kenden en schoven aan.

Het was een maar liefst zeven-gangen-repas-de-chasse. Bonensoep, een terrine van zeeduivel met groene kool, zacht gestoofd zwijn met paddenstoelen, gebraden hert met pepersaus, salade, kaas en een crème caramel toe. Alles was verrukkelijk. De verrassing was de trou campagnacois, een soort plaatselijke spoom. Een bolletje rozijnenijs drijvend in een eau de vie die niet alleen een gat (een trou dus) in mijn maag brandde, maar waarmee ik ook heel goed de ramen zou kunnen zemen.

Omdat de jagers blijkbaar meer geschoten hadden dan we op konden was er ook nog een tombola. Voor een paar euro kon je lootjes kopen en vlees winnen. Een dame ging in haar eentje met een half hert naar huis, onze nieuwe kennissen gingen er met twee reebouten ervandoor. We zijn uitgenodigd om die binnenkort bij hen op te komen eten.

Om half zes ’s avonds nam iedereen vrolijk en voldaan afscheid van elkaar en liepen wij gearmd met onze buurvrouwen terug naar huis. Twee uur later werd ik wakker in een luie stoel met een heel droge mond en een dichtgevallen boek op de grond. Ik nam me heilig voor een week niets te eten en te drinken.

Dat voornemen heb ik reeds de volgende dag weer afgeschoten.