22 aug Monsieur G.
Zijn borstelige, grijze wenkbrauwen gaan omhoog en zijn ogen lichten op als hij mij ziet komen aanrijden. Hij staat op het punt om zijn huis binnen te gaan maar draait zich om zodat hij mij kan begroeten. Het is warm en ik rijd met de ramen open, mijn linkerarm ligt op het portier. Hij is te oud en te stijf om zich naar mij toe te buigen en mij twee zoenen te geven. Ik zit te diep in de auto om omhoog te komen. Dus pakt hij met zijn warme, stevige, behaarde hand mijn onderarm. Hij geeft een flinke kneep ter begroeting.
Monsieur G., dik in de tachtig en nog steeds een boom van een kerel. Hij is vorige zomer weduwnaar geworden en dit is de eerste keer na de begrafenis dat we elkaar weer zien. Toen zijn dementerende vrouw nog leefde, zagen we hem niet zoveel in het dorp. Zij liep vaak met haar hondje over het plein, hij bleef meestal in de buurt van hun huis. Sinds hij alleen is, scharrelt hij wat vaker door het dorp.
Hij vraagt opgewekt hoe het met mij is, hoelang we deze zomer blijven en hoe het met mijn man gaat. Inmiddels geven beide handen kneepjes in mijn onderarm. Ik wil hem vragen hoe zijn eerste winter zonder vrouw was, hoe hij zijn dagen vult nu hij alleen is. Ik wil weten hoe hij met het gemis omgaat en of zijn kleinkinderen hem regelmatig bezoeken maar er komt alleen een lullig ‘U bent nu alleen’ uit. Niet eens met een vraagteken.
Zijn gezicht betrekt een beetje.
Dan flap ik er ook nog een ‘Zal wel zwaar zijn’ uit.
Hij kijkt me aan en veegt even met een hand langs zijn oog. Het lijkt bijna alsof hij dat voor de vorm doet want ik zie dat zijn ogen droog zijn. Na de veeg gaat die warme hand weer terug naar mijn arm. Naar mijn bovenarm.
‘Ja, het is zwaar’, zegt hij, ‘vooral ’s avonds.’
Hij buigt zich voorzichtig iets dichter naar me toe.
‘’s Avonds zou ik graag iemand hebben om een biertje mee te drinken.’
Er schieten allerlei gedachten door mijn hoofd. Bier? Hoezo bier? Waarom geen wijn? Zou hij mij bedoelen met wie hij een biertje wil drinken? Moet ik Ed vragen of hij een biertje met monsieur G. wil drinken? Moet ik de burgemeester waarschuwen? Die houdt namelijk ook wel van een biertje.
‘Ik begrijp het’, zeg ik, ‘het is zwaar. Maar vandaag wens ik u een mooie dag!’
Hij haalt met tegenzin zijn handen van mijn arm af.
Een paar dagen later kom ik hem weer tegen. Hij rijdt mij tegemoet op een oude, oranje zitmaaier. Ik zit weer in de auto. Hij is op weg naar zijn potager aan de overkant van zijn huis. Gelukkig, hij is dus wel aan het werk op zijn stuk land. Weer zijn we niet in de gelegenheid om elkaar te zoenen maar nu zitten we wel op ooghoogte van elkaar. Ik informeer naar zijn gezondheid. Zijn hand heeft mijn bovenarm weer gevonden en die wordt gekneed. Hij vertelt dat het leven zijn gangetje gaat. Ondertussen lijkt het kneden langzaam in strelen over te gaan. Zijn hand schuift tijdens ons gesprek over ditjes en datjes steeds hoger op mijn arm. Ze lijken al knedend en strelend op zoek te zijn naar iets. Om hem af te leiden zeg ik tegen hem dat hij een tornado is.
‘Pardon?’
‘Een tornado’, zeg ik, wijzend op de naam van de zitmaaier die ik aan de zijkant zie staan.
Hij gooit zijn hoofd achterover om te lachen.
‘Ja, ik ben al jaren de tornado van dit dorp’, zegt hij lachend en geeft me dan een knipoog. Ik geloof serieus dat ik sjans heb van een weduwnaar van dik in de tachtig.
Als ik thuis kom zeg ik tegen Ed dat ik monsieur G. al een paar keer ben tegengekomen.
‘Oh ja? Gaat het goed met die oude G.?’
‘Ja, zeker wel.’
‘Echt?’
‘Geloof mij maar, het gaat goed met hem.’