17 nov Mijn Parijs – interview met Amayzine
Asjha van den Akker is een van de beste eindredacteuren van het land. Bedenk een tv-programma dat je intens leuk en geestig vond en grote kans dat Asjha daar aan de (pret)knoppen draaide. Asjha is het type work hard, play hard, dus na een half jaar het snot achter de oogjes te hebben gewerkt tilt ze het zalige nietsdoen tot het hoogste niveau in hun huis in het zuidwesten van Frankrijk. Nou ja, nietsdoen, nietsdoen, daar geven zij en haar man Ed dan weer schrijfcursussen, schrijft zij een column en een boek (Et voilà! Verhalen uit de Dordogne, lees het!) en is het een grote bezoekestafette. Op weg naar hun huis in Frankrijk staat één ding vast: een pitstop in Parijs.
Asjha,
jij was enorm team Griekenland. Eilandje, bedje, boekje. En toen kwam Frankrijk
om de hoek gluren en kocht je er zelfs een huis. Watskeburt toch
allemaal?
‘Fransen zijn arrogante kikkervreters die geen
woord Engels spreken’ en ‘Fransen hebben het chagrijnig doen tegen
toeristen tot een kunst verheven,’ zei ik altijd. Maar in
2010 kreeg Ed mij toch zo ver om
mee naar Frankrijk te gaan. We bezochten grote steden en
kleine dorpjes, sliepen bij Fransen thuis, reden langs kilometers lavendel en
zonnebloemen, bezochten kleine winkels en
grote warenhuizen en gingen van restaurant naar restaurant
en van cave naar cave. En toen was ik om. Twee jaar
later kochten we een oude kruidenierswinkel in een klein
dorpje in de Dordogne.’
Je
sprak de taal nog niet echt en durfde het toch aan om je volledig in de
gemeenschap te storten. Hoe heb je dat aangepakt?
‘Ik had de ‘pech’ dat mijn man al goed Frans sprak,
dus de eerste jaren stond ik er als een stille
Willie bij. Ik heb een cursus Frans gedaan, dat was hoognodig,
maar je leert de taal toch het beste als je tussen de
Fransen zit. Inmiddels spreek ik een aardig woordje ‘toeristen-Frans’. Ik
weet mij prima te redden in een winkel, een restaurant en
op het dorpsplein. En met een glas wijn op praat ik nog nét
ietsje makkelijker.
Afgelopen zomer was ik even bij een dokter. Vanwege Covid-19 moest ik er in mijn eentje naartoe. Na een paar inleidende vragen, vroeg de arts opeens naar mijn ‘poids’
‘Pois?’, herhaalde ik. Erwtjes, dacht ik, hoezo erwtjes? Want petit pois kende ik wel.
‘Votre poids’ zei de dokter nog een keer. Ik viel stil en keek hem met grote ogen aan.
Toen wees hij naar de weegschaal en zei nog een keer: poids, votre poids! Uw gewicht!
‘Ah, mon poids?! Ca, c’est un secret monsieur’, zei ik.
Hij kon er gelukkig wel om lachen.
Heb je een paar cultuurblunders begaan (ik denk nu aan Emily in Paris die om een ‘house tour’ vraagt als ze de ouders van haar Parijse vriendin bezoekt. In Amerika heel normaal maar in Frankrijk… Faux pas!)
‘Geen blunder, maar wel kennis gemaakt met de mores van de stad.
Wij wilden bij een groot terras een glas wijn drinken, het zat vol dus vroegen we netjes aan de ober of hij plek had en of we anders iets konden reserveren. Reserveren kon niet, we moesten wachten, zei hij. Vervolgens liet hij een gesoigneerde oudere heer – type Adriaan van Dis – die net aan kwam lopen, plaatsnemen achter het vrijgekomen tafeltje. Stennis maken heeft dan geen zin: vaste klant én de Parijzenaar heeft altijd voorrang op een paar aangewaaide toeristen. C’est comme ça.
Oh ja, en op het platteland vraag je nooit aan iemand waar ze die lekkere paddenstoelen in het bos hebben gevonden, dat is not done. Iedere Fransman houdt de vindplek voor zichzelf.’
Maar
even naar die Paris pitstop. Verloopt die volgens een vast procedé?
‘Meestal gaan we in de winter naar Parijs,
dan is de stad al helemaal in kerstsfeer. We zijn dan op weg naar ons
huis op het platteland om daar een paar weken voor de
houtkachel met een boek (en een goeie fles wijn) een
beetje te relaxen en kerst te vieren met vrienden. In Parijs
vieren we onze verjaardagen (in november en december) en
meestal blijven we dan een paar dagen. Ed
reserveert – na extreem grondige research – restaurant, wijnbar,
bistro, hotel en dergelijke. Ik check de te
bezoeken winkels, wijken en musea uit.’
Welke
bingokaart moet worden afgevinkt voordat je Parijs weer kan verlaten?
‘Het liefst een lunch in een bistro en een diner in
een restaurant waar we nog niet eerder zijn geweest (maar Ed boekt standaard
een lunch bij bistro Lipp aan de Boulevard
Saint-Germain en ik klaag daar niet over), minimaal één groot warenhuis, een
papeterie voor de nieuwe agenda, een pharmacie voor een nieuw tubetje
Homeoplasmine, een museum: liefst in de wijk waar we logeren, één van de
Muji’s en een bijzondere plek waar we al lang niet meer
geweest zijn: Sacré-Cœur, Île de la Cité, Père-Lachaise…’
Ik kan
me voorstellen dat jullie voiture in bijna verticale positie
huiswaarts keert met al het lekkers dat jullie uit Frankrijk meenemen. Wat is
de buit uit Parijs?
‘Voordat we weer naar Nederland vertrekken, shoppen we
ons op het platteland helemaal suf aan eend in blik, après-repasthee van La Tisanière,
biscotte van La Chanteracoise (heerlijk
met zoute boter en een klein beetje jam),olijfolie van de markt, grof zeezout,
espadrilles, Sophie de giraf voor de zwangere
vriendinnen, dat soort dingen. Maar in Parijs koop ik graag een tas, een mooie
vaas, parfum (want dat koopt daar toch leuker dan in Nederland), een cadeautje
voor mezelf of voor vrienden en een Bretons shirt van Saint-James (want daar had ik er pas
zeven van).’
Ik weet
dat jullie graag wandelen. Is de benenwagen in Parijs ook jullie ideale
vervoermiddel?
‘Absoluut. Het liefst lunchen en
dineren we op flinke loopafstand van het hotel. We steken
tijdens die paar dagen ontelbare keren de Seine over om weer aan de
andere kant wat te doen zodat we al die lunches en
diners er ook weer een
beetje aflopen. Voor echt lange afstanden nemen we de
metro.’
En waar
gaat de tocht in Parijs zoal heen? Wat is jullie arrondissement du moment?
‘We kennen het 4e
arrondissement redelijk goed, Le Marais. Net als
het 1e, daar kocht ik samen met mijn beste
vriendin haar Chloé-tas. De laatste jaren gaan Ed en
ik graag naar Luxembourg (6de). Afgelopen winter zaten we in het
5e, het Panthéon, een
beetje jeugdsentiment vanwege het Quartier Latin. Er
is nog zoveel te ontdekken, het gaat gelukkig nog járen duren
voordat we Parijs écht helemaal kennen.’
Stel,
burgerlijke wetten als tijd, dood, leven en geld doen niet ter zake. Hoe zou je
de ideale dag in Parijs doorbrengen en met wie?
‘Ik zou Ed willen meenemen
naar die allereerste keer dat ik in Parijs was. En
daarna kookt Bernard Loiseau (die in 2003 een einde aan
zijn leven maakte door een jachtgeweer in zijn mond te
zetten, omdat hij bang was dat Michelin één van zijn drie sterren
af zou nemen) een heerlijk diner voor ons.’
Met een speelse knipoog naar de rubriek Mijn Amsterdam in Het Parool:
Beste
restaurant:
‘Kan niet.
Onmogelijke keuze.
Vraag een moeder haar lievelingskind aan te wijzen…
Maar goed. Als je het leuk vindt om in een klein, smal tentje te zitten waar de serveersters wel slank moeten zijn omdat ze anders niet langs de tafeltjes kunnen manoeuvreren, waar de rode muren volhangen met prachtige oude Franse reclameposters, waar we al twee keer de enige toerist waren, waar je altijd met je tafelburen in gesprek raakt, waar een nogal luidruchtige maar uiterst vrolijke kok de piepkleine keuken bestiert en waar je alleen maar iets heerlijks kan kiezen van een kleine kaart… Dan moet je naar Chez Marcel. Maar houd dit s’il vous plaît onder ons.’
Met pek
en veren Parijs uit:
‘De spuuglelijke Chinese grafzerken op Père-Lachaise: allemaal monsterlijk
groot, ordinair, glimmend zwart, met heel
veel goud: veel geld staat niet garant voor goede smaak.’
Eerste
keer in Parijs:
‘Ik was 19 jaar en ging met vriendin Kitty naar
Parijs, met de trein. We zouden twee dagen Parijs ‘doen’ en
dan doorliften naar de Provence ‘want daar moest
je zijn geweest’. We zijn drie volle weken in Parijs
gebleven en hebben de hele stad – boven en onder de
grond – helemaal uitgekamd. Onze laatste Franse francs gingen op aan
een gedeelde croque monsieur en toen waren we blut. We zijn
naar huis gelift. Toen is mijn liefde voor Parijs ontstaan.’
Mooiste
plein van Parijs:
‘Place de la Sorbonne, vooral vanwege
de herinnering. Die eerste keer in Parijs
zat ik daar vaak aan de rand van de grote
fontein, op zoek naar een beetje verkoeling in die warme stad, maar
ook in de hoop dat mensen dachten dat ik daar studeerde.’
Wil
altijd nog:
‘Een appartement in Parijs.
Maar als dat niet kan, dan graag op maandagochtend negen uur, bij die ene ingang die alleen de insiders kennen, het Louvre in en dan de hele dag rondstruinen. Ik hoef niet per se naar de Mona Lisa (viel de eerste keer al vies tegen), maar ik zou dolgraag nog eens tussen de beelden van Rodin willen slenteren.’