Kapper

Kapper

Bonjour voisine’, zeg ik tegen de rug van F.

Ze staat onder de plataan aan de rand van ons pleintje met een bezem in haar hand. Ik zie aan haar hoofd dat ze wel iets heeft gehoord maar dat ze niet kan ontdekken waar de stem vandaan komt. Ze draait haar hoofd voorzichtig naar beneden naar de straat, dan naar rechts, dan naar links. Achterom kijken lukt niet meer met haar kromme rug en stramme ledematen. Ik loop naar haar toe.

Ah’, lacht ze, ‘bonjour’.

Ik ben dol op F. Als we hier aan het begin van de zomer aankomen houd ik altijd mijn hart vast. Hoe is ze de winter doorgekomen? Is ze er nog? Maar deze kleine levenslustige vrouw van bijna negentig jaar lijkt onverwoestbaar.

Ik buk om haar twee zoenen te geven. Dat doe ik voorzichtig, haar gezicht is niet meer zo vol als het geweest is, het zijn vooral jukbeenderen die ik voel. F. doet zoals altijd moeite om haar lippen echt op mijn wangen te krijgen, die moeite neem ik ook voor haar.

Het is kwart over elf en ik ben van plan om even snel wat boodschappen te doen voor een late lunch. Snel houdt in: vijfentwintig minuten heen, tien minuten in de supermarché en dan weer vijfentwintig minuten terugrijden. Het is bloedheet en ik heb teenslippers, een korte broek en een hemdje aan. Mijn haar is nog nat van de douche en ik heb een zweetsnor. Ik hoop dat mijn haar, door met open ramen te rijden, in een fantastische coupe zal opdrogen maar eigenlijk weet ik nu al dat ik straks met klitterig, pluizig stro door de supermarché loop.

F. heeft instappantoffels, een lange zwarte broek en een wollen truitje met korte mouwtjes aan. Onder het truitje draagt ze ook nog een hemdje. Misschien vindt ze het echt wel fris. Ze is het afgelopen jaar twaalf kilo afgevallen, ze is vel over been. In de herfst heeft ze kort in het ziekenhuis gelegen omdat het eten niet meer lukte.

Ik informeer naar haar gezondheid en ben benieuwd hoe ik het antwoord krijg. Want F. kan met haar lichaam precies uitdrukken hoe ze zich voelt zonder een woord te zeggen. Haar smalle schouders gaan omhoog, ze trekt haar gezicht een beetje schuin naar achteren, haar wenkbrauwen gaan omhoog, ze maakt een gebaar met haar hand en tot slot puft ze wat adem tussen haar gestifte lippen uit.

‘Comme ci, comme ça?’, gok ik.

Comme ci, comme ça’, antwoordt ze.

Ze is dan wel fysiek aan het kwakkelen maar mentaal is ze nog net zo scherp als zeven jaar geleden toen we haar leerden kennen.

‘Wat zit uw haar mooi’, zeg ik.

Haar korte, donkerblonde haar zit goed in de krul en alles zit perfect op z’n plek.

Pardon?’, zegt ze, zodat ik haar nog een keer het compliment moet maken.

‘Ik heb een nieuwe kapper’, zegt ze enthousiast.

En dan gaat ze los. Dat haar oude kapper die aan huis kwam ziek is maar dat haar kleindochter bij een dame uit een paar dorpen verderop was geweest en dat deze kapster zeker geen beginneling is ondanks dat ze pas achtendertig jaar is. Ze stopt met praten, kijkt naar de natte klets op mijn hoofd en zegt dan:

‘Loop maar even mee naar binnen dan geef ik je het nummer’.

Ze laat de bezem staan en pakt haar kruk. Ik bied een arm aan maar die negeert ze. We gaan voetje voor voetje richting haar huis.

Nu weet ik zeker; we gaan laat lunchen.

Want eenmaal in huis heeft F. niet alleen de regie over de inhoud maar ook over de lengte van het gesprek. Dus moet ze eerst, in slow motion, bukken om haar gele gieter in de gang opzij zetten. Dan gaan we in ganzenpas door de keuken en daarna de huiskamer in. Ze is op zoek naar het telefoonnummer van de kapster. Dat moet volgens haar in de grote eikenhouten kast liggen. Maar daar ligt het niet dus gaan we richting de bank en de salontafel. Op de lage tafel ligt een telefoonklapper die ik van vroeger ken: je gaat met een schuifje naar een letter en daarna druk je op een knop en dan springt de klep open bij de gekozen letter. Maar daar zit het blijkbaar ook niet in.

Haar huiskamer is veranderd sinds de laatste keer dat ik hier binnen was. Tussen de houtkachel en de trap staat nu een bed. Met een lieve, zachtroze sprei erop. Aan het voeteneind van het bed staat een grote tv. Voor de houtkachel staat een kamerscherm. Ze ziet me kijken naar de stoel die achter het scherm staat.

‘Kijk maar. Dat is mijn stoel voor als ik ’s nachts een pipi moet doen. Dan hoef ik dat hele stuk naar het toilet niet te lopen.’

Haar openheid ontroert me. Ik sta hier midden in haar privéleven met allerlei intieme details. En dat deelt ze zomaar met mij.

Inmiddels bladert ze in een klein schriftje dat haar schoondochter voor haar bijhoudt. Daar staat niet alleen de afspraak maar ook het telefoonnummer van de kapster in. De pagina’s plakken aan elkaar maar ze neemt de tijd om ze stuk voor stuk van elkaar te krijgen. Gevonden. Nu nog een papiertje waarop ik het nummer kan noteren.

‘Scheur daar maar wat uit’, wijst ze.

Ik scheur een dag in februari uit een nog nooit gebruikt agendaatje. Ik noteer het nummer. Zij checkt maar liefst twee keer of ik het wel goed heb opgeschreven. Dat had ik de eerste keer al. Buiten slaat een autodeur dicht.

‘Oh, dat is de dokter, die komt voor mij’, zegt ze.

We nemen afscheid.

Als ik buiten sta en de dokter gedag zeg, hoor ik de kerkklok twaalf uur slaan. Ik ben nu in het bezit van een telefoonnummer waar ik nooit om heb gevraagd.

De ongevraagde drie kwartier tijdrekken had ik voor geen goud willen missen.