Kak, deel 2

Kak, deel 2

Het was onvermijdelijk. Geen ontkomen aan. We moesten. De brief van La Mairie bevatte alleen maar klare taal. En uit alles bleek: het was verplicht. Vanaf mei 2017 moest het hele dorp op het riool. Dus wij ook.

‘Kak!’, riep ik, ‘we hoefden toch niet op het riool? We mochten van de burgemeester toch gewoon een nieuwe fosse septique installeren? We hadden toch afgesproken dat onze nieuwe vloer niet kapot hoefde? En we hadden toch gezegd dat we geen poep-afvoer-pijp via het plafond wilde hebben?’

Nee, dat hoefden we ook niet.

Want onze burgemeester deed iets wat we jamais hadden verwacht. Hij gooide – tot groot verdriet van sommige dorpsbewoners, dat dan weer wel – voor de derde keer dat jaar de weg weer open en verlengde speciaal voor ons het nieuwe riool tot naast onze tuin. Nu hoefden ze alleen nog maar met heul grote graafapparaten een sleuf in de tuin te graven om daar een buis en een gigantische pomp in te plaatsen.

Monsieur F., een jonge, charmante en sympathieke aannemer hier uit de buurt, zou de klus klaren. Hij kwam ons haarfijn uitleggen wat er allemaal stond te gebeuren. De oude fosse septique zou worden leeggezogen (jak!) en daarna worden afgesloten. Via een nieuw te plaatsen buis zou dan alle… Monsieur F. zocht hier even naar een goed woord voor wat er zo allemaal door het toilet spoelt.

Merde’, zei hij licht gegeneerd.

Als die merde eenmaal bij de pomp kwam zou het vanaf daar allemaal het riool worden ingejaagd. Ed zag zijn kans schoon en probeerde zo vaak mogelijk het woord merde in het gesprek te proppen. En hoe lang ligt de merde dan bij de pomp? En wat gebeurt er dan met die merde? En daarna gaat de merde… Ah, oké duidelijk.

‘Alles leuk en aardig, monsieur F.’, zei ik, ‘maar de tuin, de heg, de struiken, het gras? Doen jullie daar een beetje voorzichtig mee?’

‘Natuurlijk madame, dat komt allemaal dik in orde, onze mensen gaan daar heel voorzichtig mee om.’

En zo maakten we kennis met de ‘kleine kromme met snor’ en de ‘grote vriendelijke reus’. De GVR hield ons op de hoogte van de werkzaamheden en bediende alle grote graafapparaten die inmiddels in de tuin stonden. De kleine kromme zei niet zoveel en deed, waarschijnlijk vanwege zijn fysiek, al het grondwerk.

Het graven en aanleggen van de pijp en de pomp leverde mij een klein tuintrauma op. Zo nu en dan keek ik even op het terras wat de GVR allemaal met zijn graafapparaten deed en met welke struik de kleine kromme nu weer liep te slepen. Op een gegeven moment zag ik onze grote vlierbessenboom gestrekt op het gras liggen.

‘De wortels zitten er nog aan, die planten ze straks vast terug’, probeerde Ed nog.

Mooi niet. Tot ziens vlierbes. Merde!

En toen moest de manshoge pomp nog de grond in. De GVR liet zijn graafapparaat dingen doen waar de fabrikant waarschijnlijk ook geen weet van heeft en de kleine kromme verdween zo nu en dan in zijn geheel in het grote gat. Op dag drie was alles klaar en moest alleen de elektricien de pomp nog aansluiten. Die ochtend zag ik vanaf het terras niet één maar drie mannen kromgebogen en hoofdschuddend boven de pomp hangen.

Merde, dacht ik. De vlierbes dood, de heg naar de maan, het grasveld een slagveld, dat kakding zal het toch wel doen, verdomme?

‘Doet ‘ie het niet?’, riep ik naar de mannen.

Het antwoord kwam op z’n Frans: de mondhoeken naar beneden, de wenkbrauwen en de schouders omhoog. Wat zoiets wil zeggen als: geen idee, misschien wel, misschien niet, het is jouw pomp, zoek het lekker uit.

Uiteindelijk bleek dat de elektricien vergeten was de stroom weer aan te zetten en deed de pomp het als een dolle. De kleine kromme heeft nog uren de vers gestorte aarde staan aanharken om het grasveld weer enigszins toonbaar te maken. De GVR heeft met z’n apparaat nog wat extra zware spullen voor ons de tuin uit gesleept.

Afijn, wij zijn nu in het bezit van een gehavende tuin met een grote groene deksel. Kom gerust een keertje kakken, eh, kijken.