Dood vogeltje

Dood vogeltje

F. is fragiel. Ze lijkt met de dag kleiner, krommer en strammer te worden. Ze klaagt niet maar ze is wel blij dat ze mij kan vertellen dat ze een korset van de dokter heeft gekregen. Die moet de pijn in haar onderrug verminderen. Ze wil dat ik haar truitje bij haar rug omhoog doe en haar pantalon naar me toe trek zodat ik het allemaal met eigen ogen kan aanschouwen. Het ziet eruit als iets dat ik motorrijders weleens zie dragen. Een brede zwarte elastische band.

Ze is dol op dieren maar heeft niets met de honden uit het dorp. Die pissen tegen de potten met bloeiende bloemen en planten die voor haar huis staan, dus honden negeert ze. Ook de buurtkatten interesseren haar niet bijster veel. Maar over vogels raakt ze niet uitgepraat. Ze vindt vogels net mensen. Ze voelt een opening voor een gesprek bij me, want ik ben ook dol op vogels.

Vanuit haar keukenraam heeft ze uitzicht op de zwaluwnesten onder onze dakgoot. Dit jaar hebben de zwaluwen er een derde nest bij gekleid. En de kleine nestbewoners kakken als een dolle.

‘Ik zag je laatst de caca van de zwaluwen met een bezem wegvegen. Wat heb je ermee gedaan?’

‘Eh, opgeveegd?’

Ik zie priemende ogen en een kleine minzame glimlach. Verkeerd antwoord.

Oui. Maar wat heb je er toen mee gedaan?’

Oh god, wat had ik er mee moeten doen?

‘In de prullenbak gegooid?’

Ben ik de enige gek in Frankrijk die niet weet dat je zwaluwpoep nooit bij het afval mag gooien?

‘Die moet je over je rozen en geraniums gooien, dat is de beste mest die er is.’

Ah, merci pour le conseille.’

Ze praat verder.

Ze zag de ouders van een van de zwaluwnesten uitvliegen. Een kleine zwaluw hing iets te ver uit het nest en viel op het straatje tussen haar en ons huis. Vanuit het niets was daar opeens een buizerd die in een vloeiende duikvlucht de zwaluwbaby meenam naar de eeuwige jachtvelden. Ze zegt dat ze de ouders nog dagenlang boven de grond heeft zien cirkelen.

Klein leed dat haar dagen vult.

Een paar dagen later.

De buurman heeft een gewonde vogel uit de grote plataan op het pleintje gehaald. Ze wordt erbij geroepen. Ze schuifelt voorzichtig in de richting van de boom. Ze bukt langzaam om tegen de vogel te vogelfluisteren. Ze neemt de vogel in haar hand en staat geconcentreerd in slow motion weer op. Ze zal de vogel binnen in haar keuken verder onderzoeken.

Ze fluistert lieve woordjes tegen de gewonde vogel. Terwijl ze voorzichtig naar achteren schuifelt botst ze tegen een openstaande autodeur die ze niet heeft gezien. Die brengt haar uit haar evenwicht. Ze schrikt. Waar ze al die tijd al bang voor is, gebeurt. Ze valt. Met die pijnlijke rug. Ze probeert haar val te breken. Ze landt op haar rechterhand. De hand waar de vogel in zit. Die ze in haar paniek doodknijpt.

Klein en groot leed strijden nu om voorrang.

De dag erna is haar hand donkerblauw en zit er gips om haar onderarm. Ze staat in haar peignoir voor de deur met ongekamd haar, want borstelen is blijkbaar lastig met gips. De lach zit alweer op haar gezicht. Ik informeer naar haar gezondheid. Dan vraag ik haar of ze een oogje op ons huis kan houden, want we gaan een paar dagen weg.

‘Vraag dat maar aan de politie in het dorp waar jullie straks doorheen rijden,’ zegt ze met een kleine twinkeling in haar ogen.

Ze leunt samenzweerderig, met een glimlach op haar gezicht, naar me toe.

‘Want voor je het weet lig ik gestrekt in jullie tuin met een dode vogel in mijn hand.’

Als we wegrijden staat ze nog steeds in haar deuropening. Met een grote lach op haar gezicht.