De Tour

De Tour

‘Je déteste les sports.’

Het was één van de eerste volzinnen die ik uitsprak tijdens de avondcursus Frans, jaren geleden. Sports natuurlijk nog wel met een ‘t’ uitgesproken, dat dan weer wel.

Oui, ik haat sport omdat ik er zelf geen bal van kan. Naar sport kijken doet me ook niet veel. Ja, kunstschaatsen vind ik leuk, maar daar vindt Ed niks aan. En op tv naar wielrennen kijken, met al die dunne lijven, vind ik ook geen feestje. Dus die hele Tour hier in Frankrijk mag wat mij betreft…

Maar ik houd van een man die:

A. wel van sport houdt
B. op voetbal, hockey, ijshockey, boksen, tennis en petanque zat
C. zijn golfvaardigheidsbewijs heeft
D. in bezit van een racefiets is
E. graag naar sport op tv kijkt
F. Mart Smeets fantastisch vindt

Ik ben geen fan van Mart Smeets. Mag ik dat zeggen? Ja, dat mag ik zeggen. Maar als ik met een tv-oog naar Mart kijk dan zie ik dat Mart, naast een uitgesproken kledingsmaak, wel een soort van je ne sais quoi met zich meebrengt als hij het over de Tour de France heeft. Een passie die aanstekelijk kan zijn. Met de nadruk op kan.

De afgelopen jaren kwam de Tour bij ons in de buurt. Namelijk op maar drie uur rijden afstand. In Nederland zit je met drie uur rijden diep in Duitsland of in het uiterste zuiden van België, hier in Frankrijk is dat ‘in de buurt’.

De broer en schoonzus van Ed vergezelden Ed een paar jaar geleden, een vriend uit de buurt ging vorig jaar mee. Dit jaar kan de vriend niet en de broer en schoonzus zitten lekker in Zeeland aan het strand.

Dus bood ik aan om mee te gaan.

Het was inmiddels moordend heet toen we op de kruising van de Route de Montricoux en Chemin de Ceinture, akkers, akkers en nog eens akkers en nergens een boom, tegen een bord met ‘route barrée‘ aanreden. Normaal gesproken slecht nieuws maar nu goed nieuws want hier was de weg afgezet vanwege de Tour.

‘Dit is geweldig!’, zei Ed.

We stonden namelijk bij een heel scherpe, meer dan haakse bocht, hier moest straks het hele peloton ‘in de ankers’ en konden we langer naar ze kijken. Met een parasol en twee flessen water zochten we iets van extra schaduw op. Die was er niet.

Tijdens het wachten op de reclamekaravaan werden we vermaakt door een jongen van een of andere verzekeringsmaatschappij die de hele middag, tussen de keiharde househits door, de boel aan elkaar kletste. Om ons heen veel gezinnen met parasols in de berm, oudere mannen in racefietsoutfits, jonge gastjes in reeds uitgedeelde sponsorshirts, politie en mannen in fluorescerende pakken en een dikke boer die net na ons op een oude racefiets kwam aantuffen.

De reclamekaravaan arriveerde. Gedurende een half uur kwamen alle sponsoren van de Tour voorbij gereden met gepimpte auto’s; rijdende kippen, toeterende flessen en koekjes op wielen. Allemaal met hun eigen keiharde muziek en kekke grietjes die sponsorgoodies naar het publiek gooiden. Volgende keer toch ergens een kind zien te regelen want daar werd door de sponsoren gericht op gemikt.

We bekeken de buit, het appelsap en de Donald Duck doneerden we aan de kinderen naast ons, en we verhuisden naar een ministukje schaduw. Na een klein uurtje kwamen de mannen in de fluorescerende pakken in beweging met de rode en witte plastic afzetstukken van de bocht. De politie begon driftig te bellen en de jongen met de microfoon oefende alvast het juichen en het zwaaien met de vlaggen met ons. Het peloton was in aantocht!

Daar kwamen ze. Met z’n allen, want er was geen kopgroep. En toen gebeurde er iets magisch. Want ondanks dat we allemaal langs de kant van de weg stonden te schreeuwen was er opeens ruim twintig seconden complete stilte. En die kwam uit het passerende peloton zelf, dat in rijen dik de bocht inging.

Ik hoorde zoef… zoef… zoef.

Ik hoorde de kettingen draaien, ik voelde het ademhalen van de renners, ik hoorde de wind langs hun helmen en langs hun wielen gaan. Het hele peloton was zo stil als een muis. Nog elf kilometer naar ‘de meet’ en er heerste alleen maar stilte en opperste concentratie.

En toen waren ze voorbij.
Ed draaide zich met een ruk naar mij om.

‘Heb je het gezien? Zag je ze? Was dat niet fantastisch? Ik kan wel janken.’

Nou, laat dat ‘kan’ maar weg, dacht ik, want de tranen stonden in zijn ogen.

Sport doet me dus niet zo veel. Maar de passie die ermee gepaard gaat wel. De passie van de renners, van de toeschouwers, man, wat was dat heftig, wat was dat indrukwekkend, wat was dat prachtig.

Mag ik dat zeggen? Ja, dat mag ik zeggen.