
25 mei De klusjesman
Het is december en we logeren een weekje in een chambre d’hôtes in ons nieuwe dorp. Het roze vakantiehuis is sinds gisteren officieel van ons en dus kunnen we aan de slag. Er is nog genoeg te doen voordat we met het opknappen kunnen beginnen, laat staan dat we erin kunnen leven. We hebben niet stilgezeten, inmiddels is internet aangevraagd, hebben we ons georiënteerd op vloertegels voor de slaapkamer, we hebben naar vaatwassers, koelkasten en fornuizen gekeken en we hebben op ons misschien-wel-nieuwe bed gelegen.
Maar wat we echt heel erg nodig hebben, laat zich niet zo snel vinden: een klusjesman.
Ik kan muren verven en Ed kan, ondanks een uitzonderlijk uitgebreid assortiment van alles wat maar enigszins naar gereedschap ruikt of erop lijkt, gaten boren, een lamp ophangen en ook een potje verven. Maar daar houdt ons klustalent dan ook wel mee op.
De gastvrouw van de chambre d’hôtes toont iedere ochtend oprechte interesse in ons en vraagt bij het extreem uitgebreide ontbijt (gisteren een kersenclafoutis naast al het brood, croissants, jam en kaas, vandaag zijn het crêpes met appel) naar onze plannen voor de dag. Ed laat zich tijdens dat korte gesprek ontvallen dat we een klusjesman zoeken. Onze gastvrouw denkt even na, fronst haar wenkbrauwen en laat dan wat adem uit haar getuite mond ontsnappen.
‘Pfff, c’est très, très, très difficile.’
Drie keer très staat in Frankrijk model voor de overtreffende trap van ‘zeer extreem en absoluut onmogelijk’.
Ze kijkt nog even peinzend voor zich uit en zegt dan op nonchalante toon dat haar man natuurlijk dé klusjesman van het dorp is. Maar dat hij, en hier schudt ze resoluut verschillende keren heel snel haar hoofd, echt très, très, très druk is. Ze pffft nog wat na.
Ed en ik vertrekken na deze opmerking geen spier, we schoppen niet naar elkaars schenen onder tafel, we high-fiven niet met elkaar. We kijken zelfs niet naar elkaar. Negen jaar Frankrijk heeft ons voorbereid op dit specifieke moment.
We ademen heel rustig door.
We blijven kalm.
We blijven koel.
We blijven heel, heel, heel erg koel.
Om een heel, heel, heel goede reden.
Nederlanders zijn doorgaans veel te direct voor de Fransen. De gemiddelde Hollandais zou het liefst nu meteen terstond en ter plekke met getrokken agenda zijn opgesprongen, vragen wanneer de klusjesman dan wel kan, wat zijn dagprijs is en of daar niet iets van af kan, of hij straks even naar het huis kan kijken, wanneer hij denkt te kunnen beginnen en waarom hij verdomme denkt dat het allemaal zo lang moet gaan duren.
Maar dat doen wij dus niet.
Wij vragen niks.
Wij zeggen niks.
We kijken naar ons ontbijtbordje en nemen nog een hap van die overheerlijke appelcrêpe. Pas als ze de ontbijtkamer heeft verlaten kijken we even kort naar elkaar. Als we eenmaal in de auto zitten durven we hardop met elkaar te praten.
‘We gaan niks forceren’, zegt Ed.
‘We wachten het gewoon af’, zeg ik.
‘Maar het zou wel fantastisch zijn’, zegt Ed.
Dat zou het zeker. We hebben de man van onze gastvrouw al een paar keer voorbij zien komen; een sympathieke en sportieve man. Als wij nog aan het ontbijt zitten, heeft hij al een uur hardgelopen, de hond uitgelaten en een boodschapje voor zijn vrouw gedaan. Hij is slank, goedlachs, sociaal en heeft altijd iets met een knalkleur aan: een knetteroranje muts, een fluorescerende groene trui of kanariegele sokken. Niet de doorsnee klusser met een stoffige grijze werkmansbroek en een oud, verwassen T-shirt.
Omdat de meeste restaurants in december qua diner een winterstop hebben, vraagt Ed ‘s ochtends of we die avond in de ontbijtkamer wat mogen eten; we halen dan zelf wel een stukje kaas, wat worst en een fles wijn. Want op de kamer eten is volgens een briefje dat ergens hangt ‘niet toegestaan’. Dat vindt ze goed. Even later komt ze de ontbijtkamer weer binnen en vraagt of we die avond misschien een hapje willen mee-eten. Haar zus uit Cannes is op bezoek en twee mensen extra aan tafel is geen probleem.
‘We eten niets bijzonders, hoor, gewoon een kleine maaltijd’, zegt ze.
We nemen de uitnodiging aan. Ed en ik spreken af het niet over een nieuwe badkamer, het slopen van die lelijke inbouwkast of het vervangen van de oude boiler te hebben.
De gastvrouw heeft heerlijk gekookt, het is natuurlijk helemaal niet ‘niets bijzonders’. Ze heeft zelfgemaakte soep van verschillende groentes – ‘Ik geef je straks het adres van de boerderij waar ik al mijn groente haal. Trouwens, ga maar een keer met mij mee dan stel ik je gelijk voor aan de boerin.’ Dan volgt er een bescheiden stukje boudin noir – ‘Altijd bij die ene slager halen, nooit bij die ander kopen!’ – met een verrukkelijke salade en zelfgemaakt ijs toe.
In het begin voel ik me nog een beetje ongemakkelijk, maar Ed breekt het ijs met een grappig verhaal – God, wat ben ik toch blij dat hij zo goed Frans spreekt – en vele uren en een paar flessen wijn later sluiten we een avond met vrij veel lachbuien en geweldige anekdotes af. We hebben niet eens hoeven nadenken om het niet over ‘klussen’ te hebben, daar was het gesprek veel te geanimeerd voor.
De volgende ochtend schuift de man van de gastvrouw tijdens het ontbijt (vandaag een notentaart) bij ons aan.
‘Ik hoorde dat jullie een klusjesman zoeken’, zegt hij, ‘ik heb wel even tijd om jullie huis te bekijken. Maar zal ik jullie eerst laten zien wat ik doe? Ik heb de eigenaresse gebeld van één van de huizen waar ik werk of ik mag laten zien waar ik voor hen allemaal mee bezig ben. Lopen jullie mee?’
Even later kijken we naar prachtige tegelvloeren, oude deuren die in ere zijn hersteld, trappen die zijn verplaatst, op maat gemaakte houten traptreden, moderne badkamers, strak gestuukte muren, lichtplannen en zelfdenkende boilers. Deze man kan alles!
Dan doen we een rondje door ons huis. Hij tikt op muren, klopt op hout, trekt zijn wenkbrauwen op bij de levensgevaarlijk slecht gelijmde vloerbedekking op de trap, knikt instemmend en geeft her en der advies.
‘Ik kan wel voor jullie aan de slag…’, zegt hij aan het eind van de tour.
Ik wil al juichen, een fanclub voor deze man beginnen en een gat in de lucht springen.
‘…maar ik heb nog heel veel ander werk dat eerst af moet’.
‘We hebben geen haast’, zegt Ed, ‘het hoeft niet allemaal in een keer klaar te zijn, het is ons vakantiehuis. We hebben een aantal prioriteiten, maar we plooien ons graag naar jouw agenda.’
De mannen drukken elkaar de hand. Het lijkt erop dat we een deal hebben.
‘Het kan mij niet schelen wat zijn dagprijs is’, doe ik stoer tegen Ed, ‘ik heb alle vertrouwen in deze man.’
‘Ik ook’, zegt Ed, ‘ik ook.’
Wat we toen nog niet wisten, was dat we niet alleen een sympathieke klusjesman hadden gevonden, maar ook onze allereerste vriend in het dorp.