De gele zak

De gele zak

Mijn eerste baantje was verslaggever bij de lokale omroep. Daar liep ik de verplichte nummers af: Koninginnedag, een gemeenteraadsvergadering of een verzamelbeurs. Ik mocht ook zelf ‘nieuws maken’.

Zelf afval scheiden was net ingevoerd dus ik besloot als een Keuringsdienst Van Waarde avant la lettre de verschillende zakken met afval te volgen.

Ik dook in huis-tuin-en-keuken-kliko’s en filmde op nuchtere maag in de OK van een groot ziekenhuis waar lichaamsweefsel en gebruikt verband in aparte gekleurde vuilniszakken verdween. We volgden met draaiende camera de vuilniswagen die naar het vuilverwerkingsbedrijf reed. En daar… daar ging al het met zorg gescheiden afval in één en dezelfde grote verbrandingsoven! Ik dacht de scoop van de eeuw te hebben, maar het bleek in bijna elke stad zo te gaan.

In Frankrijk scheidt men anders dan in Nederland. In Frankrijk is afval scheiden très serieux. Glas natuurlijk in de glasbak. Die hier, niet gelogen, significant groter is dan in Nederland. Sterker nog, er staan er meestal een stuk of vijf naast elkaar. Goh, hoe zou dat nou toch komen?

Ons dorp heeft een paar grote vuilcontainers en een glasbak boven op de heuvel. Er is geen aparte papierbak. Die staat meestal ergens langs de kant van de weg, verdekt opgesteld achter een speciaal aangelegde heg. Bij ons in het dorp mag papier samen met de omgespoelde conservenblikken en de lege plastic flessen in de gele zak. En die gele zak gooi je dan in de container met geel deksel. Da’s logisch.

Na alle supermarkten in een straal van honderd kilometer te hebben afgestruind heb ik toch maar aan de buurvrouw gevraagd waar ik die gele zakken kon krijgen.

‘Oh, de monsieur van de gemeente die de planten van het dorp verzorgt heeft altijd een rol achter in zijn busje liggen. Of anders haal je ze bij het gemeentehuis.’

Natuurlijk, gele vuilniszakken haal je bij La Mairie. ‘En wanneer komt het grofvuil?’

Le quoi?’

Want als je aan het klussen bent of grote struiken hebt gesnoeid, heb je opeens massa’s en massa’s troep die nu-weg-moet-anders-word-ik-helemaal-gek. Maar waar laat je dat? Nou, dat flikker je dus in een geleende aanhanger en breng je naar de déchèterie. En die vind je altijd ergens in the middle of prachtig nowhere.

Na mijn eerste bezoek aan de déchèterie was ik fan: je kan er van de vloer eten. Voor alles is een aparte afdeling waar je met je auto naar toe kan rijden: hout, tuinafval, metaal, stenen, oude huishoudelijke apparaten, tuinmeubels, enzovoorts. Volkomen Peppi en Kokki-proof want alles is met gekleurde foto’s op grote borden aangegeven.

Bezoekers van de déchèterie kijken trouwens ongegeneerd bij elkaar in de aanhangwagen. Een meneer keek geïnteresseerd naar onze totaal in elkaar gestorte houten ligbedden.

‘Ik durf het bijna niet te vragen, maar…’

Ja hoor, s’il vous plaît, neem ze mee! Ergens in de Dordogne ligt misschien op dit moment een echtpaar te genieten op onze oude bedden. Oh, en mocht je nog een tuinman zoeken… gewoon even bij de afdeling ‘tuinafval’ gaan staan. Bij bosjes staan ze er groen te lozen. Bij de déchèterie werken overigens vriendelijke, opgeruimde mannen die je nauwlettend in de gaten houden, want heb niet het gore lef om zomaar een kapotte parasol bij de ‘tuinmeubels’ te gooien.

Arrête madame!’

De man haalde onze kapotte parasol in vijf nanoseconden uit elkaar. De paal en de voet bij metaal, de baleinen van de parasol bij plastic en het doek zelf bij overige materialen. Pfff, bijna een faux pas begaan in de afvalhemel.

We zorgen dat we minimaal twee keer per jaar naar le dechèt moeten, zoals we de plek inmiddels liefkozend noemen, want ik vind het bijna net zo leuk als een bezoek aan de pharmacie of de supermarché. Want van troep wegdoen word ik intens blij! Vooral ook omdat je daarna weer met goed fatsoen nieuwe spullen kan gaan aanschaffen. Eigenlijk doen Ed en ik gewoon heel erg ons best om de economie in Frankrijk een beetje draaiende te houden. Graag gedaan.