Christmas carols

Christmas carols

Ergens op het wereldwijdeweb lees ik dat er Christmas carols worden gezongen in de grote kerk van Gourdon. Omdat ik wel in ben voor een potje zingen, zitten we op een woensdagavond goedgemutst in de auto om, geheel in onze stijl, iets te laat bij de kerk aan te komen.

De oude Franse priester is al aan het woord als wij binnenkomen. Hij is gekleed in een witte jurk maar omdat het – ondanks de heaters – billenkoud is, draagt hij een zwarte jopper met capuchon en zwarte sportschoenen. Hij wordt bijgestaan door een Engelstalige vrouwelijke priester op leeftijd. Want we zijn te gast in een, voor de gelegenheid, Anglicaanse kerk. Die daarom grotendeels is gevuld met Engelsen, vandaar de carols.

Ik tel in de gauwigheid tachtig bezoekers en Ed en ik halen de gemiddelde leeftijd een flink stuk naar beneden. Na de eerste woorden in het Frans van de jopperpriester en daarna hetzelfde verhaal in het Engels van de priesteres verschijnen er twee mannen in pak met stropdas in de buurt van het altaar. Twee solozangers, schat ik zo in, de rest van het koor zal zo wel komen. Tegenvaller. Nadat de ene man een couplet heeft gezongen, begint de ander opeens te dirigeren richting kerkbezoekers. Het is de bedoeling dat wij de Christmas carols zingen!

‘Jezus!’, zegt Ed, net iets te hard.

Gelukkig zijn de liederen in het Engels en hebben we een boekje met teksten gekregen zodat we de carols niet alleen kunnen meezingen maar thuis ook de liedteksten in het Frans kunnen nalezen. Na elke carol komt er iemand uit het publiek naar voren om iets uit een ander boekje voor te lezen: Lectures de Noël.

De Engelsen en de Fransen wisselen elkaar met voorlezen mooi af. Na iedere voorlezer moeten we gaan staan om te zingen.

‘Moeten we nu fucking alweer gaan staan?’, klaagt Ed.

‘Hé joh’, zeg ik, ‘we zitten godver in een kerk man!’.

We zingen eindelijk iets dat ik ook ken: Komt allen tezamen. We zijn hier dan wel met z’n allen gekomen maar het ‘tezamen’ voel ik nog niet. Is het the stiff upper lip van de Engelsen die hen ervan weerhoudt om uit volle borst mee te zingen? Of doet de kou ons de das om? Ik blader al zingend naar de laatste pagina van het boekje. Misschien gaan we nog iets van Mariah Carey zingen? Niet dus. Ik lees wel dat er na de viering warme wijn en hapjes zijn.

‘Er zijn straks hapjes en warme wijn’, fluister ik tegen Ed. Zijn ogen worden groot. Meevaller.

De ‘zing ’s in’ is bijna ten einde als de dirigent nog een verrassing voor ons in petto heeft; hij kan ook trompet spelen. Leuk, maar niet leuk genoeg om mij in te pakken. Ik heb de geest niet gekregen tijdens deze viering. Ik vind het allemaal wat schraal. Terwijl de priesters om beurten een slotgebed doen horen we de grote kerkdeuren opengaan. Twee mensen, die niet eens de moeite nemen om verontschuldigend te kijken, komen binnen.

‘Zo, die zijn laat’, zeg ik.

‘Nee, dat zijn vroege hapjeshunters’, concludeert Ed.

Na een bekertje warme wijn schudden we de hand van de jopperpriester en lopen we de kerk uit. Als we buiten zijn kijk ik nog een keer om.
En dan zie ik hem hangen.

Hoog boven ons in de hemel. Hij hangt te shinen in een prachtige donkerblauwe lucht met hier en daar een klein wolkje. De supermaan. Het is de tweede supermaan van dit jaar, de grootste van deze eeuw en hij schijnt hier en nu keihard op Ed en mij.

De grootsheid, het moment, de helderheid, de volle gele kleur van de maan, ik merk dat ik mijn adem inhoud. Wat een schoonheid.

Nu voel ik de geest.
Deze maan is een wonder.
Het leven is mooi.
Amen.