Bed & Breakfast

Het is Nationale Katerdag in heel Frankrijk. Gisteren was het namelijk quatorze juillet. Er is in de buurt van Saint-Chinian, waar Ed en ik twee dagen verblijven, in een straal van twintig kilometer dan ook niet één fatsoenlijk restaurant open. Natuurlijk serveert de plaatselijke pizzeria iets (pizza, gok ik zo), maar daar hebben we geen zin in. Dus zit er niks anders op dan vanavond bij de gastheren van onze chambre d’hôtes aan te schuiven.

De laatste keer dat we dat deden, is jaren geleden. Sindsdien zijn we er een beetje huiverig voor. Dat had ermee te maken dat de gastheer een chagrijn was die zijn mond alleen opendeed om zijn sigaret eruit te halen en er vervolgens wijn in te gieten en dat de gastvrouw wel veel lawaai maakte, maar niet kon koken. Best onhandig als je table d’hôtes aanbiedt. Van haar ongare mosselquiche krijg ik nog steeds de rillingen.

Ed en ik zijn Bed & Breakfast-fans. Niet alleen om een paar dagen in te logeren, maar ook om naar te kijken bij omroep Max. Elke aflevering is een feest: stellen verhuren met droge ogen een half verbouwde kantoorruimte waar het systeemplafond met tl-verlichting nog in zit of ze slaan qua styling helemaal door en geven alle B&B-kamers in hun eengezinswoning in Overijssel een junglethema. En van meer dan één spreukenbordje in een kamer (‘Home is where the heart is’, ‘Live your dream’ en ‘All you need is love’) krijg ik zin om iets naar de tv te gooien.

Eigenlijk heb ik geen recht van spreken, want wij hebben hier in de Dordogne zelf ook een paar jaar een chambre d’hôtes gerund (met maar liefst één kamer). Die was natuurlijk wél helemaal superfantastischgeweldig ingericht. Vond ik zelf. Na een paar jaar zijn we ermee gestopt. We hadden genoeg aanloop, daar niet van, maar ik ben niet in de wieg gelegd voor dit vak. En dan druk ik mij nog heel voorzichtig uit. Maar bij Fransen thuis logeren, dat doe ik graag.  

De chambre d’hôtes in Saint-Chinian bevindt zich in een groot, oud herenhuis. We worden ontvangen door een heel klein mannetje. Hij biedt aan om mijn koffer naar de eerste verdieping te sjouwen. Ik kijk naar zijn fragiele lichaam en naar mijn zware koffer en geef hem mijn toilettas. Hij sputtert niet tegen. We krijgen een kamer met uitzicht op de royale tuin. De kamer is groot, heeft een hoog plafond, er liggen mooie oude tegels op de vloer en er staan zware Franse meubelen en een smal bed. Ook de badkamer is ruim, in ieder geval groot genoeg voor een flinke lederen fauteuil waar de schone handdoeken op liggen. Typisch gevalletje verhuis-stress-beslissing:

‘Schat, wat moeten we met die grote leren stoel van je ex?’

‘Eh, zet maar even in die badkamer daar.’

Enfin, zoveel jaar later…

’s Avonds maken we kennis met de andere gastheer, een man met een vriendelijk gezicht. Zijn moeder is Nederlandse en hij spreekt nog steeds goed Nederlands. Natuurlijk wel met een charmant Frans accent. Hij vertelt onderhoudend over het leven in Saint-Chinian, over de grote markt die morgenochtend op het plein voor het huis staat en over hoe lang ze de chambre d’hôtes al runnen.

Wij zijn vanavond de enige gasten en we hebben de lange, blauwe tafel in de tuin helemaal voor onszelf. We krijgen een glas muskaatwijn als aperitief aangeboden. Ik houd mijn hart vast als het voorgerecht geserveerd wordt. Is het iets ongaars? Iets met mosselen? Mais non! We krijgen een klein geitenkaasje in filodeeg, een knapperige salade met wat gebakken spekjes, afgemaakt met een heerlijk frisse dressing. Pas mal! Als hoofdgerecht krijgen we poulet Basquaise met saffraanrijst. De tomaten en de kruiden komen allemaal uit eigen tuin, krijgen we te horen. Het smaakt verrukkelijk, de porties zijn royaal dus Ed kluift nog wat aan mijn kip. Het toetje is een heerlijk frisse crème brûlée, ook niks mis mee. Ik ben in één klap van mijn table d’hôtes trauma af. De kleine man, verrassend genoeg de chef, loopt de tuin in om te vragen of het allemaal heeft gesmaakt. Dat heeft het. We praten nog even na. De twee mannen waren in een vorig leven ICT-er en decorbouwer en besloten ruim vijftien jaar geleden het roer om te gooien en van dit oude huis een heerlijke, chambre d’hotes te maken.

De volgende ochtend, als we de koffers in de auto zetten, staan we met de twee eigenaren nog wat te kletsen voor de deur. We krijgen nog wat laatste tips over de omgeving en waar we straks eventueel kunnen lunchen. We bedanken ze nogmaals voor twee heerlijke dagen.

‘Oh, vergeten jullie niet om ons een cijfer te geven op de site van Booking’, vraagt de kleine man, ‘dat is belangrijk voor ons’.

‘Welk cijfer hebben jullie nu’, vraag ik?

‘We hadden een 9,4 maar een mevrouw vond dat er stof op het dressoir in haar kamer lag’, hij trekt zijn dunne schouders op en maakt een pufmondje, ‘en daarom hebben we nu een 9’.

Dat stof heb ik ook ergens zien liggen. En het ontbijt was ook niets bijzonders, maar typisch Frans: een croissantje, wat zelfgemaakte jam, een yoghurtje en jus d’orange uit een pak. Het bed was wat smaller dan we gewend zijn, de badkamer was wellicht een tikkie gedateerd. Maar het is net als bij Bed & Breakfast van omroep Max: de winnaar is maar zelden degene met de schoonste of de grootste kamer. Of met het meest uitgebreide ontbijt. Het is de gastvrijheid die het ‘m doet. De sfeer. Hoe welkom je je ergens voelt. En met hoeveel liefde een diner wordt bereid. Daarom verdienen deze mannen wat ons betreft een 10. Trek die champagne maar open.